Inzicht

Onderstaande constructie heeft een afwijkende vorm in vergelijking met het hedendaagse Nederlands. Welk woord staat op een ongebruikelijke plaats?

Mariken van Nieumeghen eindigt met een oproep aan de lezer om te gaan zien dat het wonder uit het verhaal echt is gebeurd:

[highlighter]

[su_tooltip position=”south” content=”heeft hier de betekenis ‘als'”]Ende[/su_tooltip] ghi noch te Maestricht in stede ghinct
Ten bekeerden sonderssen, daer soudi {sien}
Emmekens graf.

[/highlighter]

 

Vertaling: Als u naar de stad Maastricht gaat, naar [het klooster] ‘De bekeerde zondares’, dan zult u daar Emmekens graf zien.Uitleg: We hebben hier te maken met een bijzin waarin een voorwaarde wordt gegegeven (conditioneel). In de hoofdzin die volgt plaatsen we nu de infinitief (sien) achteraan in de zin. In het Middelnederlands staat de infinitief vaak na de persoonsvorm. Let overigens op de datief in de tweede regel: de n achter sondersse (zondares) is geen meervouds-n! Het gaat dus om een 3e naamval, vrouwelijk, enkelvoud, die afhankelijk is van het voorzetsel te.

[previous][next]

[symple_toggle title=”Woordvolgorde II: vooropgeplaatst object”]

Anders dan wij gewend zijn, hebben ook het lijdend voorwerp (direct object) en het meewerkend voorwerp (indirect object) in de Middelnederlandse zin geen vaste plaats. Lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp kunnen in de Middelnederlandse zin vóór het onderwerp staan, voorbeelden:

cleder ende paerde vercochten si te halver warde->
kleding en paarden verkochten ze voor de halve prijs (vooropgeplaatst lijdend voorwerp)
aenden man ghebrac dierste trouwe -> bij de man verdween als eerste de trouw/ de man was het eerst ontrouw.
(vooropgeplaatst meewerkend voorwerp)

De plaatsing in de zin is vrijer, omdat de gebruikte naamval aangeeft welke functie (accusatief -> direct object; datief -> indirect object) deze woorden in de zin hebben. Zie ook Mooijaart & Van der Wal, p. 93.

Let op: Als het eerste object een klein woordje is, hecht het zich vaak aan de pv (clisis), voorbeeld: doe worpense die lieden int water -> toen wierpen de mensen haar in het water.

[/symple_toggle]

[symple_toggle title=”M&W 93″]

Pronominale directe en indirecte objecten staan in het Middelnederlands regelmatig vóór een nominaal subject: doe sloech hem die riddere ‘toen sloeg de ridder hem’; daer nare berechte hem Walewein al dat hi weet ‘daarna berichtte Walewein hem alles wat hij weet’; als dit Elegast hadde gesproken ‘toen Elegast dit had gezegd’. In het huidige Nederlands is die volgorde veel minder mogelijk. De woordvolgorde komt nog voor in passieve zinnen als ik zag dat hem een lintje werd uitgereikt en bij werkwoorden als bevallen in ik hoorde dat hem dat niet beviel, maar ik hoorde dat hem de rector van school stuurde klinkt ouderwets.

[/symple_toggle]

Leave a Comment.